Zuiderportaal 38. Zwikreliëf
Johannes en Jezus bij het laatste avondmaal
In het linker hoofdreliëf zien we links Jezus zitten, duidelijk
herkenbaar met lang haar en klein baardje, blootsvoets. Hij heeft
zijn handen bedarend op het hoofd en de rug van een verder niet te
herkennen figuur met lang krullend haar, die in zijn schoot ligt.
Het haar van de figuur is duidelijk hetzelfde weergegeven als het
haar van Johannes Evangelist in de overige hoofdvoorstellingen.
Naast de figuren is een gedekte tafel zichtbaar, waarop een stenen
kan, een mes, een bord met een ham, brood en fruit. Het relief wordt
algemeen als Johannes en Christus aan het laatste avondmaal geduid.
Jan Mosmans schrijft:
'Sint Jan
bij het laatste Avondmaal. [-] doorwrocht gemodelleerd, ligt
Johannes, vol uiterste liefde, met het hoofd in 's Heeren linker
armslag gedoken. Verzwijmeld van geluk leunen zijn samengeslagen
armen op Jezus' schoot. Christus' vingeren der linker rusten op de
kruin van den geliefden leerling, wiens achter- hoofdlokken even
boven de rugplooien van 't opperkleed uitkomen. De iets terzijde
geschoven, tafel, draagt op het blanke dek-linnen eenige
“schoonbroodjes” een hamschotel en een bierkannetje'.
Volgens Peeters is het thema
van Johannes aan Christus' borst uniek in de Nederlanden en komt het
verder vanaf omstreeks 1300 voornamelijk voor het zuidwesten van
Duitsland. Hij wijst verder op het middeleeuwse gedicht 'Der Leken
Spieghel' van de Antwerpse dichter Jan van Boendale (± 1285-1365),
waarin de slapende Johannes uit Christus Gods verborgen wijsheid
dronk.
Maria met ontblote borst, twee engelen
In het zwik onder de linker boog is een vrouwelijke figuur
zichtbaar, het lange haar deels onder een hoofddoek. Met de rechter
hand houdt zij haar mantel vast en lijkt ze haar knie te ontbloten.
Met de andere hand omklemt ze haar ontblote borst, waar tussen de
vingers overduidelijk de tepel zichtbaar is. Boven haar hoofd
ontrolt zich een tekstband, waarop nu geen tekst meer zichtbaar is.
In de twee toten zijn fijn gedetailleerde bazuin blazende engelen
uitgebeeld. Jan Mosmans beschrijft het reliëf als volgt: ‘Eene goed
gedrapeerde vrouwenfiguur, met ordelijk gekamde haren en een
uitgetanden sluierdoek om, die enkel den hals van achteren
overplooit. Zij heeft de rechtse bedekking der borst, - welke zij
toont, - omlaag geslagen. Boven haar hoofd een spreukband. Zij zegt
dus iets'. De verklaringen voor dit reliëf zijn aanvankelijk
variërend. De betekenissen die Jan Hezenmans geeft, laten we hier
buiten beschouwing. Xavier Smits heeft in zijn dissertatie van 1907
een gekunstelde uitleg van het reliëf, dat hij in samenhang met de
pendant (P3-4) verklaart: 'Twee pendanten zijn ter weerszijden van
den Rechter aangebracht: daar liggen in smeekend-bange houding de
twee bekende boetelingen uit de Dies ira geknield: Qui MARIAM
absolvisti, ei LATRONEM exaudisti, mihi quoque spem dedisti. Ten
jongsten dage, als de dooden verrezen zijn, op 't geschal der vier
Godsherauten, hoopt de dichter op ontferming en vergeving: “(Heer),
Die Maria hebt ontslagen en den (goeden) moordenaar hebt verhoord,
hebt ook aan mij hoop (op ontferming) geschonken”. Beide figuren in
kwestie passen zich volkomen bij dezen tekst aan. Het beeld ter
linker, als boetelinge aan de verwarde haarlokken en de opengereten
borstbekleding herkenbaar, is dan ook Maria Magdalena, de patrones
der rouwmoedigen. Dat deze voorstelling met de gebruikelijke
afbeelding van Maria Magdalena overeenstemt leert een vergelijk met
andere middeleeuwse beeltenissen der Heilige. Eene meer bijzondere
reden tot hare uitbeelding is misschien hierin gelegen, dat Maria
Magdalena in de kerk op speciale wijze vereerd werd. Ook de
beeltenis, die met de juist genoemde pendant vormt, stelt een
boeteling voor. Slechts ten deele met een dierenvacht omhangen, ligt
hij daar met gevouwen handen smeekend neder. Uit de H. Schriften en
uit de Legenda Aurea Sanctorum blijkt, dat eene vacht of een haren
kleed algemeen door de boetvaardigen gedragen werd. Het dierenvel,
dat den “goeden moordenaar” gedeeltelijk bedekt, verduidelijkt de
betekenis van het leerstellig geheel van het steen-geworden-dogma'.
Deze deels op de uitleg van Jan Hezemans gebaseerde verklaring wordt
door Mosmans niet geaccepteerd. Hij schrijft: 'Dr Smits verklaart de
figuren voor die van Maria Magdalena en den goeden moordenaar, die
in het „Dies irae" opgenoemd worden, om onze hoop op een genadig
oordeel te verlevendigen. Maar het beeld, door hem als dat van eene
boetelinge aangezien, draagt geenszins verwarde haarlokken. Ook is
de borstbekleding niet opengereten. Vastgesteld zou verder moeten
worden, of eene houding en een handgebaar als hier, aan eene heilige
Boetelinge past. Ik geloof het te moeten houden, met de door
Hezenmans verworpen mogelijkheid, en meen in de vrouwe- en
mansfiguur te herkennen: Maria, zich op haar moederschap beroepend,
en Johannes den Dooper, beide ten beste sprekend bij den Zone Gods,
zooals zij dat ook doen op het N. W.-wangstuk van het Bossche
choorgestoelte'. De gezochte verklaringen zijn vermoedelijk vooral
het gevolg van de voor die tijd moeilijk te accepteren voorstelling
van Maria met ontblote borst. Doch volgens Peeters zijn beide
voorstellingen te koppelen aan de Apocalyps. Hij schrijft: ‘Te
weerszijden onder de kwartbogen: Maria, haar rechterborst
omklemmend, en Johannes de Doper in een pij waarvan een staart en
(kemels)poten afhangen, beiden als pleitbezorgers van het menselijk
geslacht tijdens het Laatste Oordeel'.
Adelaar
Onder de middelste toot hangt het originele beeldhouwwerk dat een
adelaar met een tekstband voorstelt. De rechtse vleugel is deels
aangeheeld bij de restauratie. De adelaar is het symbool van
Johannes de Evangelist. |