Hekellaan
Op plaatsen waar de Dommel en de Aa de stad binnenkwamen werden in de late middeleeuwen in de vestingmuur waterpoorten gebouwd. Deze poorten werden 's nachts en in tijden van oorlog afgesloten door in de waterinlaatopening een balk of een boomstam neer te laten die vol geslagen was met scherpe ijzeren pinnen. Hierdoor kon niemand via een waterpoort de stad inkomen. Die balk met ijzeren pinnen werd een 'hekel' genoemd omdat die leek op een vlas- of hennephekel een houten blok met ijzeren pinnen. De stengels van het vlas of de hennep werden tussen die pinnen door getrokken om ze te ontdoen van ongerechtigheden voordat ze verder bewerkt werden tot linnen stoffen of touw. Van deze bewerking komt de uitdrukking 'over de hekel halen' vandaan. Na verloop van tijd werd de betekenis van 'hekel' als een 'balk met pinnen' uitgebreid tot 'waterpoort' in zijn geheel.
Oranje, Baselaar en St.-Anthonis. De Bossche bevolking sprak van 'de Wandeling'. Men kwam er flaneren naar muziekconcerten luisteren en naar theateropvoeringen kijken. Of een glaasje drinken op het terras van Paviljoen Albers. Met name het tussen 1880-1890 door tuinarchitect J.M. Maréchal aangelegde park op Bastion Baselaar was geliefd. Het gedeelte tussen de Grote Hekel en Bastion Baselaar kreeg de naam Groote Hekellaan terwijl het stuk tussen dit bastion en de Zuid-Willemsvaart de Kleine Hekellaan genoemd werd. Het deel tussen Casinotuin en Bastion Baselaar noemde men 'het Plantsoen'. De bewaking van het Plantsoen was opgedragen aan zogeheten walagenten. Tientallen jaren bleven deze lanen een landelijk karakter behouden. Aan de stadskant lagen de grote warmoezen, de tuinderijen die de stad ook in oorlogstijd van voedsel voorzagen. Het eerste gebouw was de Rijks-HBS (1905). Pas in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw maakten de warmoezen plaats voor huizen en straten. In 1931 werden de namen Groote Hekellaan en Kleine Hekellaan vervangen door één naam: Hekellaan.
|