In de Late Middeleeuwen ontstond een
nieuwe architecturale stroming, die we heden ten dage vooral nog in
veel kerkgebouwen terugzien: de gotiek. Met hun veelal ranke torens
en grote ramen ogen gotische kerken aanmerkelijk lichter en
luchtiger – en ja, misschien minder robuust – dan hun
|
romaanse voorgangers. Dat is
ook niet heel vreemd, want daar waar in de romaanse
bouwtraditie de dikke muren de last van het gebouw moesten
torsen, zorgden de gotische innovaties er juist voor dat er
elementen weggelaten konden worden uit de constructie.
De gotiek in Nederland en België kent een aantal regionale
varianten, zoals de Scheldegotiek, Nederrijnse gotiek, Maasgotiek en
Brabantse gotiek. Beroemde voorbeelden van die laatste variant zijn
de Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda en de Sint-Janskathedraal
in Den Bosch. De Sint-Jan wordt wel gezien als het hoogtepunt van de
Brabantse gotiek, vanwege de omvang en de rijke versieringen zowel
binnen als buiten het gebouw. Vooral de vele beeldhouwwerken oogsten
nog altijd veel bewondering en sommige daarvan zijn uniek in de
wereld te noemen.
Krachten aan het werk
Op en in een kerkconstructie zijn verschillende krachten aan het
werk, zowel geestelijk als wereldlijk. Binnen die laatste groep
kennen we de zogenaamde spatkrachten: de druk die wordt uitgeoefend
door bijvoorbeeld bogen (waaronder bruggen) of gewelven op de punten
waar zij op steunen, heeft tot gevolg dat er een horizontale kracht
’naar buiten' ontstaat. Des te flauwer de boog of het gewelf, des te
groter de spatkrachten en dus des te groter de kans dat er
beschadigingen optreden aan de constructie als er geen maatregelen
worden genomen. De Romeinen begrepen dit al en construeerden daarom
bijvoorbeeld zware pijlers aan de uiteinden van hun bruggen, die de
spatkrachten |
|
moesten afvoeren. Ook verwerkte men soms
meerdere bogen in een brug, die elkaars spatkrachten opheffen. Dit
soort inzichten tonen eens te meer het bouwkundig vernuft van de
Romeinen. Maar ook in de gotische kerkenbouw zien we oplossingen
voor de spatkrachten. Het aanzien van kerken zoals de Sint-Jan wordt
onder andere bepaald door de aanwezigheid van de luchtbogen, die de
buitenwand van de kerk sec verbinden met de steunberen ernaast. Deze
constructie oogt niet alleen mooi, maar heeft dus ook een hele
praktische functie: de spatkrachten ten gevolge van de kerkgewelven
op
|
de zijbeuken worden via de luchtbogen doorgegeven
aan de steunberen. Zelfs de versierde pinakels die je vaak op de luchtbogen
geplaatst ziet dragen hun steentjes bij, door extra gewicht aan de
steunberen mee te geven waarmee deze de spatkrachten kunnen afvoeren.
Steunberen met daarop pinakels of andere (decoratief) elementen worden
streefpijlers genoemd. De locaties waarop deze elementen werden geplaatst
noemen we luchtboogstoelen.
De luchtboogfiguren van de Sint-Jan
Voor de huidige, gotische Sint-Jan – de oorspronkelijke romaanse
kerk was in beginsel 12e- of 13e-eeuws – werd bedacht dat de hoge
kerk het best gebaat zou zijn bij dubbele luchtbogen (boven elkaar).
Daarmee zouden de spatkrachten het beste afgevoerd kunnen worden.
Vaak werden luchtbogen ook voorzien van goten, om zo het regenwater
te geleiden richting waterspuwers op de streefpijlers. Echter, de
Sint-Jan heeft haar waterspuwers aan de dakrand staan, wat betekende
dat er ruimte overbleef op de luchtbogen voor decoraties. En in dat
opzicht levert deze kerk met 96 bijzondere beeldjes; zes op elk van
de zestien dubbele luchtbogen langs het schip van de kerk.De
luchtboogfiguren van de Sint-Jan zijn voor zover bekend uniek in de
middeleeuwse kerkenbouw. Ze werden tussen 1478 en 1517 geplaatst, toen de
kerk bijna gereed was (na een kleine 150 jaar met horten en stoten in de
|
steigers te hebben gestaan). Zitten de figuurtjes
schrijlings op de bogen met hun gezicht richting de kerk. Of de
figuren een ander doel hebben gediend dan enkel decoratie is anno
2015 niet onomstotelijk vast te stellen, aangezien er in het
tussenliggende halve millennium qua restauratie een hoop is gebeurd.
Echter, het is moeilijk om geen achterliggende bedoelingen te
vermoeden, gezien de rol van beeldhouw- en houtsnijwerk op en in
kerken door de geschiedenis heen. Daarbij moet niet alleen gedacht
worden aan beelden ‘ter lering’ maar ook ‘ter vermaak’. Een vleug
humor lijkt in de Middeleeuwen best op prijs gesteld te zijn.
Restauratie of renovatie?
Ook de bijna honderd luchtboogfiguren van de Sint-Jan zijn aan
restauratie onderhevig geweest. Sterker nog, meer dan de helft van
de figuren die nu
nog te zien zijn dateert niet uit de
Middeleeuwen, maar uit de 19e eeuw. De originelen zijn namelijk in plaats
van het zandsteen waarmee de kerk is gemaakt, vervaardigd van kalksteen uit
de buurt van Brussel. Onder invloed van weer en wind erodeerden ze relatief
snel, waardoor tussen 1870 en 1896 een 59-tal beeldjes in aangepaste of
zelfs compleet nieuwe vorm op de luchtbogen zijn geplaatst. De reden
hiervoor is de wijze waarop restauratiearchitect Lambert Hezenmans, die
vanaf 1883 op 22-jarige leeftijd effectief de leiding had gekregen over het
restauratieprogramma en uiteindelijk vijftig jaren van zijn leven aan dit
werk zou wijden, het herstel van de luchtboogfiguren ter hand heeft genomen.
Om een beeld zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren, lijkt het
verstandig om het beeld in kwestie zo dicht mogelijk bij de
restaurateur te hebben – al dan niet in de vorm van een afgietsel.
Hezenmans pakte het echter anders aan, waarschijnlijk deels omdat
hij niet de beschikking had over steigerwerk rondom de kerk en de
beeldjes niet makkelijk kon verwijderen. Als niet onverdienstelijk
tekenaar klom hij zelf zo dicht mogelijk bij de beeldjes en tekende
ze na in zijn schetsboek, waarbij hij ook direct aanvullingen deed
in de tekeningen (andere tekenaars in |
|
dezelfde perioden lieten de figuren in
hun echte verweerde toestand zien en die verschilde vaak van hoe
Hezenmans ze had weergegeven). Een minder begaafd tekenaar had ook
mindere resultaten geboekt, maar omdat Hezenmans de figuren niet
vanuit alle hoeken en in detail kon (en naar zijn mening hoefde?)
zien - en bijvoorbeeld ook niet kon ontdoen van vuil en mos - waren
de uiteindelijke kopieën niet volledig ‘authentiek'. Daarnaast
werden originelen die te ver heen waren in hun vervallen toestand
dermate vernieuwd ofwel compleet vervangen door figuren van eigen
vinding. Daarbij is te stellen dat eventuele middeleeuwse
betekenissen van de originelen verloren zijn gegaan en de symboliek
is vertroebeld door de 19e-eeuwse ‘verbeteringen’.
Hezenmans kreeg van begin tot eind een storm van kritiek over zich
heen, waaronder van zijn vriend en destijds rijksadviseur Pierre
Cuypers. Hoewel Cuypers zelf een aanhanger was van de leer van
Viollet-le-Duc en nieuwe vindingen tijdens restauraties niet
schuwde, ging het werk van Hezenmans hem blijkbaar toch te ver. Of
dat helemaal eerlijk is geweest of ook deels een bliksemafleider
omdat zijn eigen werk ook niet altijd de toets der kritiek kon
doorstaan, is pure speculatie van mijn kant. Hezenmans werd vooral
bij de monsterlijke figuren die hij restaureerde nota bene
geïnspireerd door de neogotische platen van Viollet-le-Duc.
Eigenlijk past de achterliggende gedachte helemaal in de zeitgeist
en de restauratiewijze eind 19e eeuw en zou je zelfs kunnen stellen
dat Hezenmans gezorgd heeft voor een nieuwe tijdslaag in de
beeldhouwwerken. En dat is toch best passend, als je bedenkt dat de
Sint-Jan sinds de late 12e of vroege 13e eeuw onafgebroken in opbouw
of restauratie is geweest en je niet eens kan spreken van een
‘enkele’ kerk. Eigenlijk is de Sint-Jan wat dat betreft vooral een
wonderlijke combinatie van momentopnames, vastgelegd in steen.
Misschien is enig eerherstel voor Hezenmans dan ook wel op zijn
plaats, zeker gezien vanuit de huidige brede erfgoedbeleving.